Een van je werknemers kiest ervoor om diens (recht op) een bedrijfswagen in te leveren. In de plaats geef je een federaal mobiliteitsbudget. Het bedrag van het budget komt overeen met de jaarlijkse bruto kosten van de bedrijfswagen voor de werkgever (de zogenaamde “Total Cost of Ownership” of “TCO”). Maar, dat is de theorie. In de praktijk zijn er enkele gevallen die ervoor zorgen dat de kost voor het toekennen van een federaal mobiliteitsbudget niet overeenstemt met de jaarlijkse bruto kosten indien er een gewone bedrijfswagen was ter beschikking gesteld.
1. Forfaitaire TCO-berekening: onderschatting van werkelijke kosten
Een eerste geval heeft te maken met de wijze waarop het federaal mobiliteitsbudget wordt berekend. Vanaf 2024 heb je als werkgever de mogelijkheid om gebruik te maken van een berekeningsformule op basis van forfaitaire kosten. In deze formule worden de jaarlijkse brandstof- en/of elektriciteitskosten berekend op basis van 200 keer de woon-werk-afstand heen en terug (i.e. de professionele verplaatsingen) en een extra 6.000km (i.e. privé-verplaatsingen).
Dit aantal kilometers – en dan voornamelijk het aantal privé-kilometers – is voor de meeste werknemers een (ruime) onderschatting van hun werkelijk afgelegde kilometers en bijgevolg verbruikskosten. Ken je aan deze werknemers een forfaitair berekend federaal mobiliteitsbudget toe, zal je bruto werkgeverskost vermoedelijk lager liggen.
2. De CO2-bijdrage en (verworpen uitgaven op) het VAA stijgen ieder jaar, het mobiliteitsbudget niet
Bij de berekening van het federaal mobiliteitsbudget wordt er onder meer rekening gehouden met de CO₂-bijdrage en verworpen uitgaven op het VAA op het moment van toekenning van het mobiliteitsbudget. Deze twee kosten zitten vervat in de TCO van een bedrijfswagen.
Hoewel de CO₂-bijdrage en (verworpen uitgaven op) het VAA jaar na jaar zouden stijgen indien je een werknemer een bedrijfswagen zou ter beschikking stellen, blijft het federaal mobiliteitsbudget ongewijzigd van zodra je het hebt toegekend. Dit komt omdat de wetgeving inzake het federaal mobiliteitsbudget niet toelaat dat het bedrag van het mobiliteitsbudget terloops wijzigt, tenzij de werknemer naar een hogere categorie promoveert of wordt geïndexeerd volgens de regels van het paritair comité van de werkgever.
De kostenbesparing is significant bij werknemers die overschakelen van een vervuilende bedrijfswagen naar een federaal mobiliteitsbudget, aangezien deze wagens jaar na jaar resulteren in een hogere CO₂-bijdrage en (verworpen uitgaven op) het VAA.
3. Geen verplichting meer om tussen te komen in de woon-werk-verplaatsingen van de werknemer
Van zodra een werknemer kiest voor een federaal mobiliteitsbudget vervalt elke verplichting om tussen te komen in eender welke kosten inzake de woon-werk-verplaatsingen van de werknemer. Het gaat onder meer om de fietsvergoeding, bedrijfsfiets en sociaal abonnement voor openbaar vervoer. Sterker nog, van zodra een werknemer een mobiliteitsbudget heeft, vervalt de vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen en belastingen voor deze voordelen.
Heel wat werkgevers hebben als beleid dat de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen en de tussenkomt in andere woon-werk-verplaatsingen niet kunnen gecumuleerd worden. Voor die werkgevers die wel zo’n cumul kennen – bijvoorbeeld een fietsvergoeding die wordt toegekend aan werknemers zonder én met bedrijfswagen – zal het federaal mobiliteitsbudget kostenbesparend zijn.