Vaak denken mensen dat door het zogenaamde eenheidsstatuut arbeiders en bedienden helemaal gelijkgeschakeld zijn. Maar eigenlijk is dat niet helemaal waar. Laten we eens kijken naar waarom we dit onderscheid nog steeds maken en hoe dit zich vertaalt naar zaken als maaltijdcheques.
Wat is het 'eenheidsstatuut'?
Het eenheidsstatuut werd in 2014 ingevoerd om bepaalde verschillen tussen arbeiders en bedienden weg te werken, namelijk de opzeggingstermijn en de carenzdag (de eerste ziektedag voor arbeiders die, in tegenstelling tot bedienden, niet betaald werd). Andere dingen, zoals vakantiegeld, bleven ongewijzigd.
Waarom die beperking?
De reden is eigenlijk vrij simpel. Het Grondwettelijk Hof heeft in 2011 gezegd dat het verschil in behandeling tussen arbeiders en bedienden in het bijzonder op het gebied van opzeggingstermijnen en de carenzdag niet langer kon. Dus moest de wetgever ingrijpen, maar enkel met betrekking tot die topics.
Wat zegt de wet?
Wat betreft aanvullende pensioenen mogen er geen nieuwe verschillen meer geïntroduceerd worden tussen arbeiders en bedienden. Bovendien moeten bedrijven en sectoren de aanvullende pensioenregelingen voor arbeiders en bedienden gelijktrekken. Daarvoor hebben ze tot 2030 de tijd.
Los van de aanvullende pensioenen, bepaalt artikel 45 van de RSZ-wet ook dat men geen verschil mag maken tussen werknemers binnen eenzelfde categorie voor wat betreft voordelen die niet onder de normale RSZ-regeling vallen (vb. maaltijdcheques, bedrijfswagens, …). Men zou verwachten dat het statuut arbeider resp. bediende geen geoorloofd objectief criterium meer is om die opdeling in categorieën te maken.
Tegen alle verwachtingen in heeft de RSZ recentelijk in een individueel standpunt nog geoordeeld dat het statuut van arbeider of bediende wel nog steeds een gerechtvaardigd criterium kan zijn.
Wat is het risico?
Stel dat een of meerdere arbeiders menen toch recht te hebben op maaltijdcheques met eenzelfde nominale waarde als voor bedienden en de rechtbank gaat hier in mee. Met andere woorden, de arbeiders hebben een recht op maaltijdcheques die niet of niet volledig zijn betaald.
Wel - en dat voelt enigszins contraïntuïtief aan - de niet-betaalde maaltijdcheques worden geacht loon te zijn, waarop RSZ-bijdragen zijn verschuldigd. Aangezien de werkgever zal moeten instaan voor zowel de achterstallige werkgevers- als werknemersbijdragen voor RSZ en daarbovenop verwijlintresten en bijdrageopslagen zal moeten betalen, kan de financiële impact van dit risico snel oplopen.
Bovendien heeft de RSZ hier een rechtstreeks belang bij door haar standpunt te herzien. In het verleden is dat nog al gebeurd, denk maar aan de aanvullende kinderbijslag via cafetariaplannen.
Wat kunnen bedrijven doen?
Los van het standpunt van de RSZ - dat volgens ons discutabel is - raden we bedrijven aan om geleidelijk aan het onderscheid op basis van het statuut van arbeider of bediende weg te werken.
Als er toch een verschil moet zijn, laat ons dat dan baseren op andere, betere criteria, zoals de functie van de werknemer, en niet langer op het statuut van arbeider of bediende.
Uiteindelijk willen we dat gelijk werk gelijk wordt beloond, ongeacht het type werk dat wordt gedaan. Bovendien vermijd je zoals in het geval van maaltijdcheques daar risico's mee.
Conclusie
Hoewel het juridisch gezien misschien nog mogelijk is om onderscheid te maken tussen arbeiders en bedienden, is het niet meer zo passend in de huidige maatschappij. We moedigen bedrijven aan om dit onderscheid stap voor stap af te bouwen en een rechtvaardiger loonbeleid te voeren voor alle werknemers.